Hoofdstuk 9 - De bovennatuurlijke verwekking van Jezus

Maar toen de tijd gekomen was zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, maar gezonden om ons vrij te kopen van de wet opdat wij zijn kinderen zouden worden” (Galaten 4:4)

Jezus had vele (half)broers en (half)zusters. De bewoners van Nazaret waren stomverbaasd toen hij onderricht gaf in hun synagoge: “Hoe komt hij aan die wijsheid en hoe kan hij die wonderen doen? Hij is toch de zoon van de timmerman? Maria is toch zijn moeder, en Jakobus en Josef en Simon en Judas, dat zijn toch zijn broers? En wonen zijn zusters niet allemaal bij ons? Waar heeft hij dat alles dan vandaan? En ze namen aanstoot aan hem. Maar Jezus zei tegen hen: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad en in zijn eigen familie. En hij verrichtte daar niet veel wonderen, vanwege hun ongeloof.” (Matteüs 13:54-58).

Jezus wekte alom verbazing in zijn vaderstad. Het gezin en het milieu waarin hij opgroeide leek allemaal zo gewoon. Jezus sprak heel anders dan anderen. Hij had veel kennis van de heilige geschriften. Hoe kwam hij dan aan die wijsheid? Zij hadden er geen idee van, want een opvallende opleiding had hij niet genoten. Hij had zoals iedere Jood gewerkt om de kost te verdienen. Hij was timmerman en had dit vak ongetwijfeld geleerd van zijn ‘vader’, die timmerman was. En dan die wonderen die hij verrichtte. Hoe was dat nou mogelijk? Abnormaal allemaal. Maar zij konden er niet omheen. Je zou zeggen dat zijn wonderen op zich toch geen ergernis konden geven.

Jezus had vele broers en zusters. Als je telt kom je op minstens vier broers en drie zusters. Rijk zullen zijn ouders niet geweest zijn. Een van zijn broers heette Jakobus. Interessant is dat deze Jakobus de schrijver was van een brief die in het nieuwe testament staat. Een mooie praktische brief. De brief begint zo:

“Van Jakobus, dienaar van God en van de Heer Jezus Christus. Aan de twaalf stammen in de diaspora. Ik groet u.” (Jakobus 1:1).

Eens was Jakobus ongelovig en vond hij zijn oudste broer Jezus maar vreemd doen. Het leek alsof zijn broer zich maar niet bekend wilde maken. Jakobus begreep toen nog niet dat Jezus er de voorkeur aan gaf zich als de Mensenzoon te openbaren, alvorens bekend te maken dat hij inderdaad de Messias, dat is de Christus, was. Als Jezus zich van meet af aan als de beloofde Christus had gemanifesteerd, dan was dat onmiddellijk opgevallen bij de Romeinse autoriteiten en hadden zij hem voortijdig gearresteerd. De titel ‘Christus’ kon maar één ding betekenen: gezalfde koning van Israël. En dát konden de autoriteiten niet hebben! Bij Jezus’ verhoor vlak vóór zijn kruisiging vroeg de hogepriester: “Bent u de Messias, de Zoon van de Gezegende? Jezus zei: ‘Dat ben ik, en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.” (Marcus 14:61,62). Wat een getuigenis! Jezus verwijst naar wat de profeet Daniël zegt: de hemelvaart van de Mensenzoon aldaar krijgt in de uitleg van Jezus een vervolg in zijn terugkomst op aarde! (Daniël 7:13).

Het woord ‘Messias’ is de Hebreeuwse titel voor ‘Christus’ in het Grieks. En Jezus koppelt beide woorden ‘Messias’ en ‘Mensenzoon’ aan elkaar. Al die tijd dat Jezus over zichzelf sprak als de Mensenzoon had hij dus ‘christus’ bedoeld. Nu zijn taak volbracht was, maakte hij expliciet duidelijk dat hij de beloofde koning van Israël was!

Voor de hogepriester was het duidelijk: “De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de Godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat hij schuldig was en de doodstraf verdiende.” (verzen 63 en 64). Het is dus niet toevallig dat het opschrift op het kruishout luidde: ‘De Koning van de Joden’ (Marcus 15:26).Jezus stierf als koning, en daar hij de door God zelf beloofde koning was, kon dit niet het einde betekenen van het verhaal!!

Dat was jaren geleden. Jakobus wist ondertussen wel beter. Hij schrijft: “Broeders en zusters, het geloof in Jezus Christus, onze glorierijke Heer, staat niet toe dat u mensen op hun uiterlijk beoordeelt” (Jakobus 2:1).

De eerste tekst bovenaan dit hoofdstuk komt uit de Galatenbrief van de apostel Paulus: God zond zijn zoon, geboren uit een vrouw. De laatste woorden lijken haast overbodig, want ieder kind wordt geboren uit een vrouw. Toch moet Paulus hiermee iets bedoelen.

God zond zijn zoon. Sommigen menen dat het woord ‘zenden’ aangeeft dat Jezus zijn positie in de hemel verliet en naar de aarde werd gestuurd. Dat lijkt me vergezocht, want ook profeten, richters en tenslotte Johannes de Doper werden door God gezonden en niemand neemt aan dat zij een pre-existentie (voorbestaan) hebben gehad. Over Johannes de Doper staat geschreven: “Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes” (Johannes 1:6). God heeft ervoor gezorgd dat zijn vader, die evenals zijn moeder al op leeftijd was, hem kon verwekken bij zijn moeder die onvruchtbaar was. Geen sprake van een voormenselijk bestaan van Johannes. Het woord ‘zenden’ werpt geen licht op de kwestie. Johannes had twee biologische ouders, een vader en een moeder: “de engel zei tegen hem: ‘Wees niet bang, Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw Elisabet zal je een zoon baren, en je moet hem Johannes noemen.” (Lucas 1:13).

Mijns inziens is er nog meer verborgen in deze zin van Paulus. De apostel noemt met geen woord een biologische vader. Dat doet denken aan de profetie uit Jesaja waarin sprake is van een maagd die zwanger is (een man wordt niet genoemd!): “Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuël (= God met ons) noemen” (Jesaja 7:14). In het Hebreeuws staat het duidelijker. In het Hebreeuws staat niet jonge vrouw maar maagd (alma). Paulus schrijft: God zond zijn zoon. Zou God iets te maken kunnen hebben gehad met de verwekking van Jezus?

Een bovennatuurlijke verwekking

In het evangelieboek Lucas lezen we over de aankondiging van de geboorte van Jezus. De engel Gabriël werd door God gezonden “naar de stad Nazaret, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. De engel zei tegen het meisje (Grieks: he parthénos = de maagd, Matteüs 1:23): “Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen” (Lucas 1:27,31).

De intrigerende vraag luidt: van wie werd zij zwanger? De verzen 34 en 35 van Lucas geven ons het antwoord: “Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.

Het gebruik van hoofdletters is willekeurig; in de Griekse grondtekst staat alles met kleine letters, dus ook de woorden ‘god’, ‘geest’ en ‘zoon’; alle woorden zijn aan elkaar geschreven zonder spaties; in Novum Testamentum Graece, de wetenschappelijke uitgave van de grondtekst van Eberhard Nestle, staan de woorden ten behoeve van de lezer wel los van elkaar.

Vier keer heb ik de tekst cursief gezet. De heilige Geest en de kracht van de Allerhoogste zijn synoniemen. De strekking is duidelijk: God heeft door zijn kracht het kind doen ontstaan. En om die reden (‘daarom’) wordt het kind Zoon van God genoemd. Er is een causaal verband tussen Gods kracht die Maria overschaduwde en het ontstaan van het kind. De conclusie is onontkoombaar: Jezus is de zoon, verwekt door God die zijn Vader is!

Deze teksten moeten wij heel serieus nemen. In het orthodoxe christendom wordt deze tekst doorgaans weinig uitgediept, wat mij te denken geeft. In sommige kringen maakt men zich ervan af door van een metafoor te spreken, een soort beeldtaal om het speciale van Jezus’ komst te onderstrepen (zonder dat men gelooft dat God werkelijk de echte verwekker van Jezus is). Een bekende joodse theoloog heb ik dit eens in een lezing horen zeggen.

Een joodse traditie zegt: “Als iemand de zoon van zijn naaste de Thora onderwijst, beschouwt de Schrift dit alsof hij hem heeft verwekt” (Talmoed, Sanhedrin fol. 19,2).

Dezelfde gedachte komen we tegen bij Paulus: “aan Timoteüs, mijn waar kind in het geloof” (1 Timoteüs 1:2).

Maar in Lucas is geen sprake van onderwijzen, wel van Gods Geest die over Maria kwam en Gods kracht die haar als een schaduw bedekte.

Psalm 2 vers 7 luidt: “Ik wil gewagen van het besluit des HEREN: Hij sprak tot mij: Mijn zoon bent u; Ik heb u heden verwekt” (vergelijk Hebreeën 1:5). Thayer zegt hierover: “God gebruikt het woord (d.i. verwekken) om Christus tot zijn zoon te maken, namelijk door de opstanding” (Greek-English Lexicon of the New Testament, pag. 113). Dit zie ik anders. Ik zie een direct verband met de aankondiging van de engel Gabriël in Matteüs 1:20 en Lucas 1:35. Die aankondiging gaat niet over Jezus’ opstanding, maar over Jezus’ ontstaan! De basis van het zoonschap van Christus is het feit dat God zijn verwekker is. De ene ware God heeft hem doen ontstaan, niet door hem uit het stof der aarde te formeren en hem de levensadem in te blazen, zoals bij Adam, maar door hem te verwekken in een reeds bestaande jonge vrouw: “Ik heb u heden verwekt”. Dus op een door hem tevoren bepaald moment.

Christus is ontstaan door een scheppende daad van zijn hemelse Vader, door zijn verwekking in Maria. De engel zegt: daarom zal het heilige kind zoon van God genoemd worden (Lucas 1:35). Jezus was dus al Gods zoon vóór zijn opstanding. Dat blijkt ook uit een andere Schriftplaats: “En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’ (Matteüs 3:17). Jezus werd geboren, werd Gods zoon in een “heden”, 2000 jaar geleden! Deze uitleg is niet in strijd met wat Paulus in zijn brief aan de Romeinen schrijft: “door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods zoon te zijn in kracht” (Romeinen 1:4). Paulus voegt daar alleen aan toe dat Jezus Christus door zijn opstanding Gods zoon is verklaard in kracht. De pointe hier is dat de sterfelijke zoon van God door Gods herscheppende kracht onsterfelijk is gemaakt!

Mijns inziens is het onverantwoord om de klare taal van de engel te vertroebelen, door zijn woorden als een wijze van spreken op te vatten. De verwekking van Jezus was even reëel als zijn geboorte. Jozef was niet de echte vader van Jezus, slechts zijn wettige vader en opvoeder. God de Vader was de echte Vader van Jezus.

Als Jezus’ geboorte echt is geweest, dan moet zijn verwekking eveneens echt zijn geweest. Al gaat het wonder ons begrip ver te boven, dát God volgens de Bijbel de verwekker is van zijn zoon is mijns inziens zonneklaar. Om deze reden vangen verscheidene brieven van Paulus en een brief van Petrus aan met de volgende woorden: “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus” (Efeziërs 1:3; Kolossenzen 1:3; 1 Petrus 1:3).

Rossé zegt dat men “voor de geest moet houden dat de titels Heer, Messias of Zoon van God die aan Jezus gegeven worden, niet willen zeggen wie hij is; het zijn titels voor functies of relaties …. Terecht belijdt dus de oerkerk dat Jezus met de verrijzenis in de volheid van zijn messiaanse functie geplaatst is, die hij nu kan uitoefenen ten gunste van heel de mensheid.” (Jezus Christus, Rossé, pag. 57,58).

Voor een groot deel ben ik het met Rossé eens. Na een gehoorzaam leven en een vrijwillige kruisdood is Jezus door God tot Heer (kurios) en Messias aangesteld (Handelingen 2:36, NBV) of gemaakt (NBG). Maar met de term ‘zoon van God’ ligt dat anders.

Een van mijn vroegere geloofsgenoten, helaas overleden, die in de jaren negentig een briefwisseling met mij voerde, bleef precies hetzelfde standpunt in beperkte zin huldigen. Hij zag niet in dat er een fundamentelere reden bestaat waarom Jezus ‘zoon van God’ is.

Natuurlijk gaat het om méér dan een verwekking. Het gaat om de heel bijzondere relatie tussen God de Vader en diens zoon Jezus. Maar die bijzondere relatie is alleen mogelijk dankzij die bijzondere ontstaanswijze. Die verwekking in een joodse maagd uit de lijn van David is de basis! De evangeliën Matteüs en Lucas, het boek Handelingen, de brieven van Paulus en de eerste brief van Petrus laten daar geen twijfel aan bestaan. In hoofdstuk 10 zullen wij zien dat ook de apostel Johannes hetzelfde geloof deelde en verkondigde.


previous page table of contents next page